De kracht van de alternatieven (boek)
Uit: Nr. 248, maa/apr 2017
Waarom worden de ‘alternatieven’ steeds weer in het defensief gedrongen? Wie leiden de ‘jacht’, en wat zijn hun beweegredenen? Welke argumenten worden gebruikt? En: wat is daar tegenin te brengen? In zijn boek ‘De kracht van de alternatieven’ geeft medisch journalist Toine de Graaf antwoord op deze vragen. Gert Schuitemaker schreef het voorwoord en vertelt in dit artikel over de achtergronden van dit boek.
Tussen de reguliere en de alternatieve gezondheidszorg gaapt een kloof, in mijn visie een diep ravijn. Alleen al de aanduiding ‘alternatief’ vind ik absoluut misplaatst. De ‘alternatieve’ benadering was er al vele eeuwen eerder dan de ‘reguliere’, zowel in het Verre Oosten als hier in de westerse beschaving. De ‘reguliere’ is pas ontstaan in de negentiende eeuw en is vooral na de Tweede Wereldoorlog disproportioneel gegroeid. Dus welke van de twee is er nu ‘alternatief’?
Eeuwenlang vormden voeding en kruiden de kern van de gangbare geneeskunde. Zo beschouwde Hippocrates – algemeen gezien als grondlegger van de Westerse geneeskunde – al in de vierde eeuw vóór Christus voeding als het medicijn van het leven. Een opvatting waarop de ‘orthomoleculaire geneeskunde’ is gebaseerd door de kennis over voeding te combineren met moderne natuurwetenschappelijke inzichten. Een sprekend voorbeeld van door de eeuwen heen geëvolueerde geneeskunde, die nu door ‘regulier’ neerbuigend als ‘alternatief’ wordt weggezet.
In stukjes opgeknipt
Hippocrates adviseerde ook extracten uit de wilgenbast, als pijnstiller en koortsonderdrukker. Een mooi voorbeeld van een therapie zoals die nu nog in de natuurgeneeskunde wordt toegepast. In de negentiende eeuw ontdekte men de werkzame stof in het extract van de wilgenbast: salicylzuur. Door het salicylzuur chemisch enigszins te veranderen naar het acetylsalicylzuur kon dit stofje in 1899 onder de merknaam Aspirine worden gepatenteerd. Het was het eerste ‘medicijn’, in de moderne betekenis van het woord, en een eerste stap naar de ongebreidelde en ongekende handel in medicijnen van nu.
Maar de belangrijkste ontwikkeling was het inruilen van het mensbeeld: de mens als één geheel (holisme) naar een beeld waarin deze in stukjes is opgeknipt. Deze verschuiving heeft bijvoorbeeld de inrichting van onze ziekenhuizen bepaald. Specialismen zijn in vele hokjes (afdelingen) opgedeeld. Maar mensen lijden vaak aan meerdere kwalen tegelijk, zeker op oudere leeftijd, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben. Doordat medisch specialisten veel van hun eigen vakgebied afweten, maar weinig van dat van hun vele collega’s elders in het ziekenhuis, blijft de samenhang onontdekt. Dit heeft verregaande consequenties voor de patiënt.
De ‘alternatieve’ benadering was er al vele eeuwen eerder dan de ‘reguliere’, zowel in het Verre Oosten als hier in de westerse beschaving.
Onwetendheid
Medicijnenstudenten moeten tegenwoordig alles afweten van medicijnen en daarvoor dikke boeken bestuderen. Er is absoluut geen ruimte voor de ‘alternatieve’ benadering. Wat voeding betreft – uiteindelijk de basis van onze gezondheid (en ziekte) – is er plek voor slechts zo’n tien uur in de gehele studie.
Mijn ervaring is dat onder artsen de onwetendheid over de ‘alternatieve’ geneeskunde groot is. Vrijwel elk gesprek hierover wordt hooghartig afgedaan met ‘niet bewezen’. Einde discussie. Het oordeel staat vast. Maar als je informeert naar de bronnen waarop dit oordeel is gebaseerd, blijft het verrassend stil. Ze weten vaak nauwelijks iets van homeopathie, acupunctuur of orthomoleculaire geneeskunde, maar zijn ervan overtuigd dat het ‘onzin’ is en ‘niet bewezen’. Deze onwetendheid wordt verhuld door een hoge mate van arrogantie. Je zou erom kunnen lachen als het niet zoveel schade aanrichtte aan vele patiënten, zoals we regelmatig in de krant kunnen lezen. Toch weten de regulieren zich doorgaans gesteund door pers en politiek.
Toine de Graaf analyseert het allemaal in zijn boek ‘De kracht van de alternatieven’. Waarom worden de ‘alternatieven’ steeds weer in het defensief gedrongen? Wie leiden de ‘jacht’, en wat zijn hun beweegredenen? Welke argumenten worden gebruikt? En: wat is daar tegenin te brengen? Het zijn maar enkele van de vragen waarop hij antwoord geeft.
Toenemende druk
In het boek wordt onder meer een uitspraak aangehaald van fysiotherapeut Rob Nolet, ooit gedaan in het tijdschrift Fit met Voeding: ‘Mocht iemand een totaal onbegrepen klacht hebben en al overal zijn geweest, behalve bij de gynaecoloog en de veearts, dan zeg ik: “Ik ga nu je huisarts opbellen en dan gaan we het traject in van de orthomoleculaire geneeskunde”. Het aardige is dat het eigenlijk altijd werkt. Dan is het zo jammer dat het niet al eerder gebeurt. Dat zou een hoop tijd en kosten schelen.’
Te vaak komt de orthomoleculaire geneeskunde pas in beeld als alles al is geprobeerd. En dit geldt voor meer disciplines die te boek staan als ‘alternatief’: homeopathie, acupunctuur, bioresonantie, natuurgeneeskunde, enzovoort. Krijgen ze de waardering die ze verdienen? Toine de Graaf denkt van niet. Toch hebben talloze mensen hun adresjes in het alternatieve circuit, waar ze zich periodiek melden voor een vorm van ‘onderhoud’ of voor pure ontspanning. Onder hen zijn ook reguliere artsen, maar vaak zonder dit collegiaal kenbaar te maken. Ze kijken wel uit. Het ‘alternatieve circuit’ is na de millenniumwisseling immers onder toenemende druk komen te staan, op verschillende manieren en zo sterk dat je kunt spreken van een ‘jacht’ op de alternatieven.
Meten met twee maten
Vooral het verwijt ‘niet bewezen’ herhaalt zich voortdurend als het gaat om de status van de alternatieve geneeskunde. Maar is dit verwijt terecht? In De kracht van de alternatieven is te lezen dat er méér wetenschappelijk bewijs is voor het effect van de alternatieven dan veelal gedacht. Dit gaat bijvoorbeeld op voor de homeopathie, de acupunctuur en de orthomoleculaire geneeskunde.
Tegelijk is er minder bewijs voor de werkzaamheid van de reguliere geneeskunde dan men doet voorkomen. Bovendien is een deel van dit regulier ‘bewijs’ verkregen met klinisch onderzoek dat bij nader inzien is gemanipuleerd door de farmaceutische industrie. En ook is het waar dat, als wél overtuigend wetenschappelijk bewijs voorhanden is, reguliere artsen dit vaak negeren.
Kortom: er wordt gemeten met twee maten. Het is niet geloofwaardig om van de alternatieven overtuigend bewijs te verlangen als de bewijsvoering van het reguliere handelen niet op orde is.
En trouwens: het belang van ‘bewijs’ wordt overschat. Of zoals emeritus hoogleraar verplegingswetenschap prof. dr. Mieke Grypdonck het ooit verwoordde: ‘We schudden toch ook kussens op en leggen een nat washandje op een gezicht? Daar is nog nooit de werking van aangetoond.’
Te vaak komt de orthomoleculaire geneeskunde pas in beeld als alles al is geprobeerd.
Milder klimaat
Toch gaat dit boek niet alleen over de jacht op de alternatieven. In Nederland, en ook daarbuiten, zijn ontwikkelingen gaande die bijdragen aan een milder klimaat. Het lijkt erop dat de reguliere gezondheidszorg basale principes uit de alternatieve geneeskunde begint te omarmen, zo schrijft Toine de Graaf. Zo zijn binnen de reguliere zorg verschillende ‘holistische’ tendensen waar te nemen, waardoor de kloof tussen regulier en alternatief kleiner wordt. Langzaam maar zeker groeit de steun voor de alternatieven, deels onder de oppervlakte. Dit gaat samen met een herwaardering van de kracht van de alternatieven. De sympathie geldt vooral de aandacht voor de patiënt, die bovendien de hele mens betreft. Dit in scherp contrast met de haastige, reguliere geneeskunde die de patiënt degradeert tot een in stukjes opgeknipte mens.
Steeds meer patiënten én professionals lopen vast in de reguliere zorg. De groeiende complementaire belangstelling onder verpleegkundigen en verzorgenden is een helder signaal. Ze lijken als het ware terug te verlangen naar hun oorsprong, zonder dit misschien volledig te beseffen. Want voor wie het vergeten is: de moderne ziekenverpleging vond in de negentiende eeuw haar oorsprong in de natuurfilosofie, die kan worden gekenschetst als ‘holistisch’.
Heimwee naar de dorpsdokter
In zekere zin jaagt de crisis binnen de reguliere gezondheidszorg steeds meer patiënten naar de alternatieven. Een groeiend aantal mensen heeft genoeg van de zeven-minuten-consulten, van het gebrek aan persoonlijke aandacht, van de versnippering van specialismen en van de farmaceutische symptoombestrijding met haar bijwerkingen.
‘Verlangen we niet allemaal – patiënten én artsen – terug naar de warme, menselijke benadering van de dorpsdokter van weleer?’, vraagt Toine de Graaf zich af. De tijd en echte aandacht die hij bood, staan in schril contrast met de haast én met de technologische en protocollaire benadering van vandaag.
Nee, dan de alternatieven. Die nemen nog de tijd voor hun patiënten. Een consult duurt gauw drie kwartier tot een uur. Dit trekt klandizie. Het is tevens één van de redenen waarom reguliere artsen soms de oversteek maken naar een complementaire beroepsuitoefening. Zodat ze acht patiënten op een dag echt kunnen doen, in plaats van een veelvoud ‘regulier’.
Dr. Gert Schuitemaker
‘De kracht van de alternatieven. Duel in de geneeskunde met uw gezondheid als inzet.’ van Toine de Graaf