Niet-reguliere geneeswijzen – deel 2

Uit:

Bijgeloof of bewezen effectief?

In het eerste deel van dit artikel, in DNUA 238, behandelde Ton Geurtsen de huidige situatie van de reguliere en de niet-reguliere geneeskunde. Daarin ging hij in op de bewijsvoering van de orthomoleculaire geneeskunde. In dit vervolgartikel gaat het met name over de homeopathie.

Bewijsvoering homeopathische geneeskunde

CAM Bijgeloof Samuel HahnemannDe al ruim twee eeuwen oude homeopathie, oorspronkelijk ontwikkeld door de Duitse arts Samuel Hahnemann (1755-1843), is gebaseerd op drie uitgangspunten.
Ten eerste de wet van de minimale dosering: de geneeskrachtige werking van een middel is het grootst bij een heel kleine hoeveelheid.
Ten tweede de wet van de gelijksoortigheid: na verdunning van een middel kan het worden ingezet tegen een kwaal met een beeld dat lijkt op het beeld dat door datzelfde middel in onverdunde vorm wordt veroorzaakt.
En ten derde een holistische benadering: niet de ziektesymptomen staan centraal, maar (lichaam én geest van) de gehele mens.

Erkenning

De homeopathie ondervindt vanuit de reguliere geneeskunde veel tegenwerking, maar toch is ze in een aanzienlijk aantal landen geaccepteerd. Zo is homeopathie van overheidswege erkend in Hongarije (1977), Roemenië (1981), Tsjechië (1991), Rusland (1995), België (1999), Portugal (2003), Bulgarije (2005) en Spanje (2009).
In Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk hebben beroepsorganisaties van artsen de homeopathie erkend. In Barcelona, Berlijn en Wenen bestaan poliklinieken voor homeopathie, terwijl in het Verenigd Koninkrijk – waar al in 1950 erkenning plaatsvond – zelfs vijf homeopathische ziekenhuizen bestaan (Bristol, Glasgow, Liverpool, Londen en Tunbridge Wells). Zoals hierna nog zal blijken, kennen Zwitserland en bovenal India een lange homeopathische traditie die tot officiële erkenning heeft geleid.

Onderzoek

Wetenschappelijk gezien is de homeopathie nog aan een inhaalslag bezig, nu – anders dan vroeger – wordt verlangd dat medisch handelen door onderzoek wordt onderbouwd. Maar een reeks behandelingen wordt intussen door wetenschappelijke bevindingen, vooral van ná 2000, ondersteund.

Uit een overzicht van studies naar de toepassing van homeopathische middelen in de periode 1950-2014 blijkt dat bij 44% bewijs van werkzaamheid werd aangetoond, bij 5% sprake was van negatief resultaat, terwijl bij 47% geen conclusies over de werkzaamheid konden worden getrokken. De beste resultaten werden geboekt bij fibromyalgie (wekedelenreuma), griep, slaapstoornissen en seizoensgebonden allergische neusverkoudheid. Ook bij een aantal andere aandoeningen zijn positieve resultaten van homeopathie bekend, zoals bij knieartrose, lage rugpijn, bijholteontsteking of het premenstrueel syndroom (PMS).

Zwitserland

Zwitserland kent een lange traditie van homeopathie, waarvoor ook onder veel artsen sympathie bestaat. Dat is des te sterker onder de bevolking, waarvan 67% zich op 17 mei 2009 uitsprak voor opname van een aantal complementaire geneeswijzen, waaronder homeopathie, in het nationale gezondheidssysteem. Daarmee kreeg deze stroming een wettelijke status. Eind 2011 bracht de Zwitserse overheid een omvangrijk rapport uit, waarin de homeopathische geneeskunde op basis van de beschikbare onderzoeken als efficiënt en voordelig naar voren kwam.

Het Zwitserse rapport

Eén van deze onderzoeken (2005) – dat aan bod kwam in een door de Duitse tv-zender Bayerisches Fernsehen (BR) uitgezonden programma over homeopathie – verdient apart aandacht. Het was een dubbelblind placebo-gecontroleerd onderzoek, dat betrekking had op Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) onder kinderen. Het programma geeft een goed beeld van de successen die worden behaald met een homeopathische behandeling van deze aandoening.

Eerst kreeg één groep kinderen een homeopathisch middel en een andere groep een placebo. Vervolgens werd dat omgedraaid en in een derde periode kregen allen het homeopathische middel. Het resultaat was dat na vijf jaar bijna 90% van de kinderen alleen nog het homeopathische middel gebruikte of geen behandeling meer nodig had. Bij de minderheid van de kinderen die overstapte naar de reguliere ADHD-medicatie, omstreden vanwege haar bijwerkingen, verslechterden de symptomen.

India

Het meest opzienbarende nieuws komt echter uit India. Het land kent een lange traditie van homeopathie, die in de negentiende eeuw ontstond en al in 1878 leidde tot de oprichting van de eerste homeopathische hogeschool. Groot pleitbezorger aldaar was de legendarische vredesstrijder Mahatma Gandhi (1869-1948), die homeopathie beschreef als ‘een verfijnde methode om patiënten zo goedkoop en zachtaardig mogelijk te behandelen’. Homeopathie is in India een officieel erkende behandelmethode.
Het is in het Westen nauwelijks bekend, maar homeopaten weten in India op een verbluffend succesvolle manier kanker te behandelen en wel met uitsluitend homeopathische middelen. De aandacht gaat vooral uit naar het werk van de Prasanta Banerji Homeopathic Research Foundation, genoemd naar de artsen Prasanta Banerji en zijn zoon Pratip Banerji. In Nederland is de Stichting Hahnemann Homeopathie (SHH) het steunpunt voor de Foundation.

CAM Bijgeloof P&P Banerji

In de periode 1990-2005 behandelde de Banerji Foundation 21.888 patiënten met kwaadaardige tumoren door het inzetten van homeopathische middelen, zonder gebruik te maken van conventionele behandelingen als chemotherapie of bestraling. Daarmee bleven de patiënten gespaard voor ernstige bijwerkingen.
Uit de rapportages bleek dat in 19% van de gevallen (4.158 personen) de tumoren na behandeling niet meer aantoonbaar waren en de situatie bij 21% (4.596 personen) stabiel bleef of verbeterde. Dat betekende een hoog succespercentage van 40%.

Bij onder meer slokdarm-, borst- en longkanker boekten de artsen van de Banerji Foundation belangrijke successen, maar de resultaten waren vooral heel goed bij hersentumoren, een zeer moeilijk te behandelen kankersoort. Zo vond bij zes van de zeven patiënten met een glioom (tumoren vanuit de zogeheten glia-cellen in de hersenen) een complete regressie plaats.

Het Amerikaanse National Cancer Institute (NCI) deed onafhankelijk onderzoek middels een gedetailleerde analyse van de genezing van zestien patiënten met een hersentumor. Het instituut bevestigde de zeer gunstige uitkomsten van de behandelingen die zij in India hadden ondergaan.

Integratie

Gezien de goede praktijkervaringen met, en de wetenschappelijke onderbouwing van, complementaire behandelingen verdient het aanbeveling te streven naar een integratie van geneeswijzen. In Nederland – dat bepaald niet voorop loopt in erkenning van complementaire geneeskunde – zijn tegenwoordig vaker pleidooien ten gunste ervan te horen. Buitenslands – niet alleen in de besproken landen Zwitserland en India, maar bijvoorbeeld ook in Canada en de Verenigde Staten – is deze ontwikkeling echter al veel verder voortgeschreden.

Een belangrijke voorwaarde om de verworvenheden van reguliere en complementaire geneeskunde te kunnen bundelen, is dat vanuit het medisch establishment niet langer wordt ontkend dat niet-reguliere behandelingen in veel gevallen effectief zijn, nauwelijks schadelijke bijwerkingen kennen en door onderzoek zijn onderbouwd. Het is een kwestie van tijd voordat duidelijk zal worden dat degenen die deze geneeswijzen blijven verwerpen een achterhoedegevecht leveren.

Ton Geurtsen

 E-mail: vitas@xs4all.nl

Bronnen en referenties

  • Gegevens zijn vooral ontleend aan databases van medische onderzoeken, in het bijzonder de wereldwijd geraadpleegde PubMed Health.
  • Het televisieprogramma, waarvan sprake is in het gedeelte over homeopathie in Zwitserland, kan bekeken worden viawww.youtube.com/watch?v=GNXud8bkHDs (Nederlands ondertiteld).
  • Voor het deel over het werk van de Banerji Foundation is vooral de special geraadpleegd van het tijdschrift Medisch Dossier (mei 2012): http://www.medischdossier.org/archief/jaargang_14/nummer_5/artikel_803 (volledig artikel alleen voor abonnees van Medisch Dossier).

Oorspronkelijk gepubliceerd in De Natuur Uw Arts, 40e jaargang 2015, nr. 239, pagina 10.

Gepubliceerd in: DNUA 239 september – oktober 2015